Wanneer we op het venster tikken, zit Rik Van Looy naar de US Open te kijken. In trainingspak, blote voeten in sandalen, een stoppelbaardje van een dag op het gelaat. Bezwaarlijk imperiaal te noemen, maar zodra hij opstaat dwingt hij met zijn ranke, fiere houding ontzag af. Bijna 89 is hij, maar nog altijd is er die scherpe blik, die zijn even scherpe geest verraadt. “Straks is het koers, de Vuelta. Een zware rit voor Evenepoel.”
De televisie schreeuwt, en het zou zonde zijn mochten Riks woorden overstemd worden. Dus… “Mag de tv misschien wat stiller?”
“Ja, dat mag. Maar daarom hoef ik het nog niet te doen, hé?”
Typisch Rik. Uiteraard zet hij de tv stiller, maar intussen heeft hij toch maar een prikje uitgedeeld, als om te laten merken wie de touwtjes in handen heeft. Als coureur liet hij zich niet leiden en meer dan een halve eeuw later heeft hij niks aan eigenzinnigheid ingeboet.
“Ik kijk veel sport,” gaat hij onverstoorbaar verder, “het liefst op tv. Ik ben een tijd geleden nog eens naar Anderlecht gaan kijken. Door die constante muziek in dat stadion kon je niet met elkander klappen.”
In ‘klappen’ heeft Rik wel zin vandaag, en dat is dus ooit anders geweest. De waanzinnig populaire want volkse Keizer van Herentals voelde lange tijd weinig voor terugblikkende gesprekken of actes de présence. Hij trok zich terug, rakelde zijn glorietijd liever niet meer op, alsof het allemaal niet veel (meer) te betekenen had. Maar sinds in 2018 de GP Rik Van Looy boven de doopvont gehouden werd, een wielerwedstrijd tussen zijn geboorteplaats Grobbendonk en zijn woonplaats Herentals, treedt hij af en toe weer uit de schaduw voor interviews. Op voorwaarde dat daarin ook aandacht wordt besteed aan die Grote Prijs. Die wens willigen we met plezier in, al kunnen we niet om die glorietijd heen. Want Van Looy was dan wel de ‘tweede’ Rik, hij was wel de eerste onvervalste kopman.
Onverwoestbare liefde
“Er waren vóór mij ook al kopmannen”, kaatst hij de bal niet voor het laatst terug. “Coppi, Bobet, Magni, Van Steenbergen… Maar wellicht was ik wel de eerste die een hele ploeg in zijn dienst liet rijden.”
Dat gebeurde niet meteen, want kort na zijn debuut bij de profs eind 1953 stak zijn legerdienst letterlijk stokken in de wielen. Bovendien schuilde in de jonge Rik een schalkse rebel, die graag bleef hangen in het Herentalse café Ford. Daar zat de dochter van de uitbater voor veel tussen. En als Rik ergens zijn zinnen op zette, dan leverde dat meestal succes op.
“In 1955 ben ik met Nini getrouwd. Voordien nam ik het wielrennen niet al te ernstig op, maar we wilden kinnekes kopen, dus moest er geld verdiend worden. Toen pas zag ik de koers als een broodwinning en legde ik me er volledig op toe.”