De race ging in 1920 van start op vrijdag 13 augustus om 9 uur. Om de vier minuten vertrok een renner 300 meter buiten de dorpskern van Merksem, op de Bredabaan (met de klemtoon op de laatste lettergreep zoals Antwerpenaars dat uitspreken). Uitzwaaier van dienst was de toenmalige UCI-voorzitter Emile De Beukelaer, vooral bekend als de man die met zijn Elixir d’Anvers duizenden paarden van de kolieken redde en oude omaatjes aan een vrolijke, semicomateuze oude dag hielp. Op de plek van de start staat vandaag in een klein parkje annex parking een standbeeld van Merksems bekendste zoon, Gaston Berghmans. Ze hebben de komiek afgebeeld in zijn bekendste rol, die van Joske Vermeulen, u weet wel, de pokke-irritante kleuter die telkens op een stoel moest klimmen om de telefoon op te nemen. Gaston, volle neef van die andere Merksemse volksheld, Heilig Hermanneke, werd 90 jaar, maar was nog lang niet geboren in 1920.
De renners zaten destijds meteen in het groen buiten de randstad. Vandaag is de Bredabaan (alias de N1) zo goed als volledig dichtbebouwd. Het is een ellenlang lint van eerst appartementen, dan grote winkelketens en – naarmate je Brasschaat nadert – steeds protserigere villa’s. Pas aan de afslag naar Essen in Maria-Ter-Heide, waar een houwitser uit de Tweede Wereldoorlog plompverloren de verkeerde richting aanwijst, verlaat je de suburbane olievlek rond de metropool. Daar, aan het Kasteel Withof, het eerste van de vele kastelen die de renners die dag zouden passeren, zitten we al meer dan 16 kilometer van de Antwerpse Grote Markt.
Op het officiële routeblad van de Olympische Spelen lezen we het zo: ‘Merxem – Brasschaet – Esschen (vl.-kontr.) – Nieuwmoer – Wuestwezel – Hoogstraeten – Merxplas – Turnhout (vaste kontrool) – Desschel – Moll (bevoorradingsk.) – Gheel – Westerloo – Heyst op den Berg (vaste kontrool) – Lier – Bouchout – Oude God – Aankomst op den Velodroom.’
Je kon van de doorsnee Canadees in die tijd nog niet verlangen dat hij op voorhand het parcours was gaan verkennen, dus kreeg elke deelnemer een ‘wegaanwijzer’, een chronometer en een kilometerteller mee, alle drie ‘aangebracht op de rijwielen’. En ook de renners waren geëquipeerd, met een koord ‘gelooid aan den hals’ zowaar. Je wil toch vermijden dat zo’n onbetrouwbare Tjeko-Slovaak
zich halverwege de koers, ergens op een boerenerf ter hoogte van Leemseinde, stiekem zou laten aflossen door een nog anoniemere compagnon. Zowel in Turnhout als in Heist moesten de 46 een controleblad tekenen en checkte de jury of de koord nog altijd reglementair rond de nek was gespannen. In Mol – ‘juist voor den ijzeren weg’ – kregen ze eten en drinken. Het volledige parcours was afgezet. Niet door seingevers met hoop op twee pinten en een boterham met boerenworst, maar door soldaten. De oorlog was nog niet zo lang voordien afgelopen, het Vlaamse volk was gewend aan militairen.
Een beetje koers probeert vandaag de fotogenieke plekjes van de regio op te zoeken. Dat is goed voor de helikopterbeelden en de ‘internationale uitstraling’. Je weet nooit hoeveel Maleisiërs onder de indruk raken van het landschap van Nokere Koerse en prompt een citytrip naar Kruishoutem boeken. Maar met het parcours van de olympische wegrit van 1920 zouden de marketeers van de organisatie vandaag wel heel hard hun best moeten doen. Neem Westerlo, een van de mooiste gemeentes van de provincie, daar bestaat geen twijfel over. Maar gezien vanop die ellendige N19 spelen al die schitterende kastelen maar een povere bijrol. ‘Op dit veld kweken wij ballen’ staat in dikke letters op een bijgebouw van voetbalstadion Het Kuipje. KVC Westerlo zou in 1920 nog dertien jaar op zich laten wachten.