Dertien jaar was ik, toen ik me op een zaterdagochtend in augustus ‘84 met een kop cornflakes in de zetel nestelde. Voor het eerst experimenteerde de BRT met ontbijttelevisie. Zo kon men verslag uitbrengen van de voorbije nacht op de Olympische Spelen in Los Angeles. De begingeneriek was amper uitgezongen of de presentator kwam met verrassend nieuws: de quasi onbekende Roger Ilegems had voor een eerste Belgische gouden medaille op de Spelen gezorgd. De Vlaamse sportpers stond paf!
“Klopt, ik was geen kanshebber voor een medaille,” zegt Roger Ilegems (58) me zevenendertig jaar later. “De pers tipte eerder op judoka Robert Vandewalle of hoogspringer Eddy Annys. Ik verkeerde nochtans in bloedvorm, alleen wist niemand dat. Dat had ik aan Patrick Sercu te danken. Het jaar voordien had ik in de GP Montroni de wereldtop geklopt. Dat kunstje wou ik graag in ‘84’ herhalen, maar drie maanden voor de Spelen zei Sercu voor een belangrijke wedstrijd tegen mij: ‘Genen prijs vandaag.’ Die lijn trok hij door tot in Los Angeles. Tijdens de reeksen mocht ik ook niet voluit gaan. Dat kostte me bijna de finale. Halverwege stond ik plots 13e, de eerste twaalf mochten maar door. Toen heb ik toch efkes gezweet. Uiteindelijk heb ik toch nog snel een ronde gepakt (een ronde neem je als je terug aan de staart aansluit van het peloton dat voor ¾ compleet is; red) en werd negende. De tactiek loonde, topfavoriet en wereldkampioen Michael Marcussen stak zijn vorm niet weg en dat zou hem de titel kosten. Een puntenkoers is zeer tactisch. Als ze rijden om je te doen verliezen, dan verlies je ook.”