Die eerste Bahamontes-cover was, al zeggen we het zelf, episch. Grauwe lucht, een uitgestrekt grasveld dat grijsgroen kleurt en dat genadeloos in twee wordt gespleten door een strook bonkige en hoekige kasseien. En dan, het beeld binnenrijdend als een dolle stier richting rode vod, met oneindig veel grinta op het gezicht en de tanden op elkaar: Tom Boonen. Een geweldige foto van de Duitser Philippe Hympendahl – getrokken tijdens Parijs-Roubaix 2012, en een beeld dat ook perfect in dit nummer had gekund. De cover zelf dateert intussen van februari 2013, en nu, elf jaar later, staan we voor deur van de Bom van Balen die ons hartelijk begroet. Ik wijs meteen grijnzend naar de oprit. Kasseien! Zegt Tom: ‘Die heb ik laten leggen. Toen ik dit huis kocht, was de oprit nog in een soort grind. Maar ik vond kasseien mooier.”
Vijf kasseien
Tom laat ons binnen. Ons oog valt meteen op de witte kast in de hal. Een kast met allemaal deurtjes, die de inhoud erachter netjes verbergen. Alleen de hoek aan de linkerkant van de kast is open. Daar staan, elk netjes in een eigen nis, vier kasseien. Dé vier kasseien. “Ik heb hier in huis nog wel ergens een trofee van de Ronde van Vlaanderen, en ook een Flandrien. Maar de rest van mijn trofeeën, bekers en andere souvenirs aan mijn carrière liggen bij mijn ouders thuis. Maar op deze vier kasseien ben ik écht trots. Daarom heb ik ze hier een soort van ereplaats gegeven.”
Voor we plaatsnemen aan tafel biedt de voormalige kopman van the Wolfpack ons koffie aan. Geen kopje zwart goud uit zo’n hightech Rocket Espresso, het blinkende staaltje vernuft dat je tegenwoordig bij quasi elke zichzelf respecterende renner in de keuken (of de woonkamer) vindt, maar een dampende tas uit een doodgewone Senseo. “Met zo’n speciaal masjien duurt het een half uur om twee koffies te zetten. Daar heb ik het geduld niet voor. Doe mij maar gewoon een duwtje op een knop.” Terwijl de Senseo zijn werk doet, wordt mijn aandacht getrokken door een vreemd kunstwerkje in de keuken, een houten plank, met daarop een paar miniatuurkasseien. Dit keer geen vier, maar vijf. En daaronder de tekst: ‘Tom Boonen, vainqueur de Paris-Roubaix 2005, 2008, 2009, 2012.’ En, in plaats van een vijfde jaartal, een hartje. Tom ziet mijn vragende blik. “Mooi, hé! Dit heb ik gekregen van les Amis de Paris-Roubaix, de mannen die er elk jaar voor zorgen dat de kasseistroken in het noorden van Frankrijk berijdbaar blijven. Ze herstellen de stenen waar nodig, doen hardnekkig mos weg, vullen putten… Zonder die vereniging zou Parijs-Roubaix niet kunnen doorgaan. Ik heb mijn waardering voor hun werk altijd uitgesproken, en zij wisten dat te appreciëren. Dit heb ik van hen gekregen bij mijn afscheid, met die symbolische vijfde steen er dus bij. Dat heeft me toch wel gepakt…”
Nergens beter dan thuis
De koffie is klaar, en wij nemen plaats aan tafel. Om het, onder meer, te hebben over de Vlaamse voorjaarskoersen. Ik had de term kasseikoersen gebruikt aan de telefoon, een - dacht ik – verzamelnaam voor de Omloop, Gent-Wevelgem, E3 Harelbeke, Dwars door Vlaanderen, Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix. Maar Tom had me meteen tot de orde geroepen. “Er is maar één kasseikoers. Roubaix. De rest zijn voorjaarskoersen.” Voilà, qua duidelijkheid kon dat tellen. Zegt Tom nu: “Eigenlijk zijn al die Vlaamse voorjaarskoersen kopietjes van elkaar. Ze nemen altijd dezelfde Vlaamse hellingen, ze gooien die in een trommel, ze schudden die door elkaar, en voilà: een Vlaamse voorjaarskoers! De volgorde van die hellingen verschilt, en de ene keer komen ze van hier, de andere keer vandaar, maar verder trekken die koersen allemaal op elkaar. Maar Parijs-Roubaix: zo is er maar één koers. Mijn droomkoers! Daarvoor was ik met plezier weken van huis, daar beulde ik me graag een hele winter voor af.” En al beult Tom zich tegenwoordig niet meer af met het oog op oorlog in de Hel van het Noorden, toch oogt hij nog steeds messcherp. Moet ook, want Tom is tegenwoordig rallypiloot en ook rallyrijden vereist focus en een ijzeren conditie. “Ik race vooral in Nederland en Duitsland. Bewust, want dan ben ik na drie dagen weer thuis. Ik ben nog hooguit twee, drie keer per jaar een week weg, en dat is genoeg.” Tom grijnst. “Ik vind het grappig als ik dat mezelf hoor zeggen. Want het jaar voor ik zou stoppen, was ik hard bezig met van alles en nog wat aan te nemen. Ik had schrik van het zwarte gat, van thuis zitten zonder doel. Die vrees was onterecht. Door alle verbintenissen die ik vooraf al was aangegaan, wist ik niet meer waar mijn hoofd stond toen mijn carrière er eenmaal op zat. Dat was ook niet goed.” Maar toen kwam corona… “Voor mij was dat een godsgeschenk. Het gaf me de kans om tot rust te komen, en ik heb van die periode gebruik gemaakt om het huis hier eindelijk op orde te brengen. Door corona kwam ik ook met beide voetjes op de grond terecht. Ik was weer een normale mens die normale dingen deed. Sindsdien ben ik nergens liever dan thuis. Mijn grootste genot: dingen doen met de kinderen.” Tom zwijgt even. Dan verschijnt er een glimlach op zijn lippen. “Je ziet: ik heb de rust gevonden die ik niet had toen ik net gestopt was.”