“Ik zou een moord plegen voor een interview met Jan Raas”, zei Thijs Zonneveld begin juli 2017 in een aflevering van De avondetappe. Aanleiding: Jan Raas was die dag voor het eerst sinds lange tijd nog eens opgedoken in de Tour, op uitnodiging van Wanty-ploegleider Hilaire Van der Schueren, in de jaren 80 en 90 de adjunct van Raas. Alleen Omroep Zeeland ontlokte hem toen enkele zinnetjes, die alleen maar bevestigden wat iedereen al wist: “Jullie weten dat ik geen interviews geef en dat wil ik zo houden.”
Telkens wanneer de naam “Jan Raas” viel op een brainstormvergadering van Bahamontes, werd dat idee dus verticaal geklasseerd. Tot het thema ‘Kassei’ op tafel kwam te liggen. Raas won niet alleen twee keer de Ronde van Vlaanderen en één keer Parijs-Roubaix, hij is ook een keikop, die sinds zijn vertrek bij Rabobank de lippen stijf op elkaar houdt.
Dáár, bij dat pijnlijke einde, bevindt zich de kiem van het enigma-Raas. En misschien ook een kier naar ontsluiering, want de voorbije twintig jaar heeft maar één journalist uitvoerig met Jan Raas kunnen praten: Maarten Kolsloot, naar aanleiding van zijn in 2021 verschenen boek De Raboploeg. Weet hij misschien hoe je de Zeeuwse oester kunt openwrikken?
“Op mijn eerste brief kreeg ik een njet”, vertelt de Nederlander. “Maar nadat ik 270 mensen had geïnterviewd, gaf ik hem de kans om zijn zegje te doen over het beeld dat zij over hem hadden geschetst. Toen hapte hij toe.” Bronnen binnen de bank hadden Jan Raas – zeker tijdens die laatste jaren bij Rabobank – beschreven als een afstandelijke, koppige, wantrouwige, soms opvliegende manager: “De bankleiding was het zat als voetveeg gebruikt te worden.” In zijn gesprek met Kolsloot legde Raas de schuld voornamelijk bij de sponsor, die zich al te zeer met het sportieve bemoeide en te veel pr-werk van hem en zijn renners verwachtte. “Ik werkte tot negentig uur per week en dan moest ik ook nog een bank gaan openen. Met een fiets door een stuk papier rijden. Alsjeblieft jongens.” Het was dus woord tegen woord. Hoe dan ook ligt het niet in zijn aard om tranerig te doen over zijn emoties.”
Kolsloot gelooft wel dat Bahamontes dat pantser misschien kan doorbreken, en geeft me zomaar het e‑mailadres van Jan Raas. Een meevaller, aangezien het geen goed idee is om hem onaangekondigd te bezoeken in ’s‑Heerenhoek. Dat is televisiemaker Erik Dijkstra niet zo goed bekomen toen hij in 2016 naar Raas op zoek ging. Op YouTube kun je zien hoe Dijkstra de ex-wereldkampioen aantrof langs het voetbalveld van De Patrijzen, maar nogal bot de rug werd toegekeerd.
Mailen dan maar, inclusief stroop aan de spreekwoordelijke baard. Nog geen 24 uur later wordt de reeds geringe hoop tot nul herleid:
“Beste Thijs, door deze laat ik je weten niet mee te werken aan een interview inzake Bahamontes. Veel succes verder met jullie wielerblad. Groet, Jan Raas.” (sic)
Aandringen heeft geen zin, zo zeggen mensen die het kunnen weten. Mensen uit de buik van de koers, die een veel warmer portret schilderen van Jan Raas. “Je zult lang moeten zoeken om iemand te vinden die niet lovend is over hem”, zegt José De Cauwer, eind jaren 70 twee jaar lang Raas’ ploegmaat bij TI-Raleigh. Hij zal gelijk krijgen.