Ik ben wakker. De wekker op het nachtkastje zegt dat het vijf voor zes is. Slecht geslapen. Alweer. Normaal slaap ik als een os. Desnoods de klok rond. Maar de jongste weken raast er van alles door mijn hoofd. Ook vannacht weer. Een eerste keer wakker geworden rond 2 uur. Opgestaan. Annie vroeg me wat er scheelde. “Gedroomd van Roger”, had ik gezegd. “Toch geen nachtmerrie?” lachte ze.
De tweede keer, rond half 4, vroeg ze me opnieuw wat er mis was. “Te veel gekoerst”, had ik haar gezegd. “Ga dan vandaag niet naar Retie”, zei ze. De nagel op de kop, zoals meestal als ze iets zegt.
Ik laat me uit bed glijden, kijk uit het raam. Grijze schemering, een gure wind. Gelukkig geen regen, maar geen spoor van lente. Om die reden ben ik weggebleven uit Parijs-Nice. Altijd rotweer daar. Maar hier is het niet veel beter. Ik laat die kermiskoers in Retie beter vallen. Hoewel. Zaterdag is ee Milaan-Sanremo en daar heb ik mijn zinnen op gezet. Heb ik zonder Retie genoeg kilometers in de benen? Twaalf maanden geleden ben ik er gestart, vorig jaar in september won ik er nog. Die mensen verwachten me, ze willen de wereldkampioen zien. En grote Flandria-baas Pol Claeys wil dat ik er ga rijden, met Roger en Erik. Om de violen te stemmen voor Milaan-Sanremo, had hij gisteren in Brugge gezegd.
Ik denk terug aan mijn frustratie na die Elfstedentocht. Geen bewegingsvrijheid van de concurrentie, geen steun van de eigen ploeg. Negende. Dit seizoen nog steeds geen overwinning in eigen land, in eigen provincie. Een dag eerder in Hulste pakte ik er ook al naast. Iedereen op mijn wiel. En Roger profiteerde daarvan om te winnen. “Het schijnt dat ge goeie benen hebt”, waren drie concurrenten me voor de start komen zeggen. “Wie zegt dat?” vroeg ik. “Roger”, zeiden ze.
Roger, Roger! Waarom moet hij dat zeggen? Wil hij echt dat iedereen op mijn wiel rijdt? Roger had al Kuurne-Brussel-Kuurne gewonnen, in mijn achtertuin. Ik zie het nog voor me, hoe het vooraan brak, hoe de kopgroep ontstond en ik er kilometers op jaagde en er niet meer bij geraakte. Vooraan had niemand van de ploeg ingehouden, laat staan gewacht. Ik ben die onduidelijkheid beu, had ik Pol Claeys nadien gezegd in het café op ’t Zand waar we ons omkleedden. Ik ga niet naar Italië als ik niet zeker ben van het kopmanschap.