Wij gebruiken cookies
240 0021
leesvoer

De laatste dag van de wereldkampioen

In het hoofd van Jempi Monseré

50 jaar geleden wilde Jean-Pierre Monseré, amper 22, als wereldkampioen Milaan-Sanremo winnen. Een week voor La Primavera wilde hij in Retie de laatste broodnodige kilometers malen in de Grote Jaarmarktprijs én een smeulende vete met zijn vriend Roger De Vlaeminck uitpraten. Wist Jempi veel dat hij er een afspraak had met het noodlot… Wij kropen in het hoofd van de wereldkampioen voor een poging tot reconstructie van die fatale maandag, 15 maart 1971.

Tekst: Rik Vanwalleghem Foto's: KOERS. Museum van de Wielersport.

5u55.

Ik ben wakker. De wekker op het nachtkastje zegt dat het vijf voor zes is. Slecht geslapen. Alweer. Normaal slaap ik als een os. Desnoods de klok rond. Maar de jongste weken raast er van alles door mijn hoofd. Ook vannacht weer. Een eerste keer wakker geworden rond 2 uur. Opgestaan. Annie vroeg me wat er scheelde. “Gedroomd van Roger”, had ik gezegd. “Toch geen nachtmerrie?” lachte ze.

De tweede keer, rond half 4, vroeg ze me opnieuw wat er mis was. “Te veel gekoerst”, had ik haar gezegd. “Ga dan vandaag niet naar Retie”, zei ze. De nagel op de kop, zoals meestal als ze iets zegt.

Ik laat me uit bed glijden, kijk uit het raam. Grijze schemering, een gure wind. Gelukkig geen regen, maar geen spoor van lente. Om die reden ben ik weggebleven uit Parijs-Nice. Altijd rotweer daar. Maar hier is het niet veel beter. Ik laat die kermiskoers in Retie beter vallen. Hoewel. Zaterdag is ee Milaan-Sanremo en daar heb ik mijn zinnen op gezet. Heb ik zonder Retie genoeg kilometers in de benen? Twaalf maanden geleden ben ik er gestart, vorig jaar in september won ik er nog. Die mensen verwachten me, ze willen de wereldkampioen zien. En grote Flandria-baas Pol Claeys wil dat ik er ga rijden, met Roger en Erik. Om de violen te stemmen voor Milaan-Sanremo, had hij gisteren in Brugge gezegd.

Ik denk terug aan mijn frustratie na die Elfstedentocht. Geen bewegingsvrijheid van de concurrentie, geen steun van de eigen ploeg. Negende. Dit seizoen nog steeds geen overwinning in eigen land, in eigen provincie. Een dag eerder in Hulste pakte ik er ook al naast. Iedereen op mijn wiel. En Roger profiteerde daarvan om te winnen. “Het schijnt dat ge goeie benen hebt”, waren drie concurrenten me voor de start komen zeggen. “Wie zegt dat?” vroeg ik. “Roger”, zeiden ze.

Roger, Roger! Waarom moet hij dat zeggen? Wil hij echt dat iedereen op mijn wiel rijdt? Roger had al Kuurne-Brussel-Kuurne gewonnen, in mijn achtertuin. Ik zie het nog voor me, hoe het vooraan brak, hoe de kopgroep ontstond en ik er kilometers op jaagde en er niet meer bij geraakte. Vooraan had niemand van de ploeg ingehouden, laat staan gewacht. Ik ben die onduidelijkheid beu, had ik Pol Claeys nadien gezegd in het café op ’t Zand waar we ons omkleedden. Ik ga niet naar Italië als ik niet zeker ben van het kopmanschap.

112 0014

7u28.

Ik stap in mijn trainingsbroek, doe een trui om. Ik ga voorzichtig de trap af, ik wil Giovanni niet wakker maken. Ik drink twee glazen melk en eet een boterham met paardengehakt. De beelden van Kuurne, Hulste en Brugge laten me verdomme niet los. Ik ga naar buiten en loop naar de slagerij naast onze deur. Norbert zit er aan het ontbijt. “Ah, de winnaar van Milaan-Sanremo”, zegt hij monter. Ik lach niet, hij trekt meteen een serieus gezicht. “Slecht geslapen?”, vraagt hij. “Ja”, zeg ik, terwijl ik als naar gewoonte een stuk chocolade van de tafel gris en in mijn mond stop. “Ik rijd zo goed, en ik kan niet winnen. Het zit niet goed in de ploeg.”

“Ge hebt toch gewonnen in de Ronde van Andaloesië”, zegt Norbert. “Twee ritten, eindzege. Da’s toch niet niks?”

“Dat is al meer dan een maand geleden”, zeg ik. Ik haal mijn schouders op, denk terug aan Spanje, vooral aan Jerez de la Frontera, waar ik won na een lastige rit. Het vertrouwen dat er meteen weer was. Tsjeeten en Leman die ook hun ritten wonnen. Het leek toen nog te zullen werken, met zoveel kopmannen in de ploeg. Zoals Briek Schotte het tijdens de ploegvoorstelling in Zedelgem had gezegd: “We moet’n toipe werk’n! Gelijk in tjeventig!” Allemaal goed en wel, maar in 1970 was ik nog geen wereldkampioen. Nu wel.

“Gaat ge zaterdag rijden met uw nieuwe velo”, vraagt Norbert. “Ja,” zeg ik, “ik ga hem vandaag testen in Retie. Als ik er naartoe ga. ’t Weer zit tegen. Ik heb niet al te veel goesting. En het is een eind rijden.”

Norbert vraagt of ik paardenbiefstuk wil. “Doe maar”, zeg ik. “Snijd me maar een schone lap af. Er gooi er nog wat américain bij. Wilt ge mijn fiets zien?”

Norbert gaat naar zijn atelier, komt terug met een wit pak vlees in zijn handen. Samen gaan we naar buiten. Hij rilt. “Brrrrr, ’t is hier precies kouder dan in mijn koelcel.” “Merci,” zeg ik, “maak het nog een beetje erger dan het al is!”

Ik kijk naar de duiventil die mijn vader een jaar geleden nog in het nieuw stak. Geen beest te zien. Eentje steekt even de kop naar buiten en keert meteen op zijn stappen terug. Ook geen zin om uit te vliegen. Pa en zijn duiven. Leefde hij nog maar. Had ik hem om raad kunnen vragen. Ik heb me al dikwijls afgevraagd of mijn regenboogtrui hem niet de dood heeft ingejaagd. Het is onzinnig me schuldig te voelen, ik weet het. Maar al die emoties na mijn titel, met zijn zwakke hart. Hoe dicht vreugde en verdriet bij elkaar liggen. Op 8 september hadden we nog samen mijn verjaardag gevierd, twee dagen later was hij er niet meer. Nog geen 54. Hij heeft vier weken van mijn wereldtitel kunnen genieten. De onrechtvaardigheid. Ik word er opnieuw kwaad van.

“Schoon machientje”, zegt Norbert als ik hem mijn nieuwe fiets toon. We gaan vlug naar binnen, Annie komt de trap af, met Giovanni op de arm. Het is gek, maar als ik mijn zoontje zie, verdwijnen meteen alle muizenissen uit mijn hoofd. “Mijn kampioen”, zeg ik, terwijl ik hem een knuffel geef. “Joen, joen, joen”, antwoordt hij. Iedereen lacht. Tot Annie me vraagt of ik nu naar Retie ga of niet. “Ik weet het nog niet”, zeg ik. Ik word ambetant van die twijfel. “Ik ga eerst nog langs bij Freddy Priem, om het fietsrek te betalen dat hij heeft gemaakt. En om half 9 komt Etienne Maes nog langs met onze bouwplannen. Ik zag hem gisteren na de koers in Brugge. Hij wilde vanmorgen met mij nog vlug naar het stadhuis van Rumbeke om de plannen in te dienen bij stedebouw. Als we dit jaar nog willen verhuizen, zal het rap moeten gaan, had hij gezegd.

106 0027

Blijf op de hoogte via onze nieuwsbrief