Het leven. Ervoor was het donker, en erna? Vermoedelijk niet veel lichter.
Wie wordt geboren, is veroordeeld. Op het leven staat de doodstraf. Het gaat erom wat je ertussen doet, in die ‘brief crack of light between two eternities of darkness’ (Nabokov).
Word je bakker, vuilnisman, niets of coureur?
Harry Mulisch zei: ‘Schrijver word je niet, schrijver ben je.’ Met andere woorden: je kon oefenen dat het een lieve lust was, lezen dat de stukken eraf vlogen, schrijfopleidingen volgen en schaven aan je techniek, boeken uitbrengen tot je een ons woog, maar een drol zou nooit een moorkop kunnen worden – hoeveel slagroom je er ook op spoot.
Geldt dat ook voor renners? Is wielrenner zijn een onderdeel van je wezen, een deel dat er altijd al was, en waar je alleen nog maar moet zien achter te komen? En wat is dat wezen dan? Zit wielrennen in je genen, of wilde je gewoon graag je koersenthousiaste vader een plezier doen? Bestaat er een tweedeling: de geboren coureur tegenover de gemaakte coureur? En als die bestaat: kun je verschillen zien?
Eén ding is zeker: je kunt aangeboren aanleg voor duursport hebben, evenals een aangeboren interesse in het strategische spel dat wielrennen is, zoals je ook een lijf kunt hebben dat geschapen lijkt om op een racefiets te zitten. Uit die laatste categorie: Gerben Löwik. Weinig mensen zullen zich Gerben Löwik herinneren, maar in bepaalde delen van Nederland zijn ze nog altijd niet uitgesproken over hoe fraai hij op zijn fiets zat. Er straalde ‘klasse’ van hem af, wat weer wat anders is dan ‘kracht’ trouwens, al gaan die twee regelmatig samen. Nog meer dan voor de koers was Gerben Löwik geboren voor de fiets.
In den beginne was wielrennen een sport voor de lagere klassen. Coureurs waren boeren- en arbeiderszonen. Koers was een middel om hogerop te komen. Jongens uit de hogere klassen werden zelden in het peloton waargenomen, en wie goed kon leren, belandde ook niet op een Tourpodium. Heel soms glipte er een edelman (Gerhard Bosch van Drakestein) of een intellectueel (Laurent Fignon) tussendoor, maar dat waren uitzonderingen. Meisjes hoefden zich überhaupt geen illusies te maken, evenals mensen die niet in klassieke wielerlanden ter wereld waren gekomen. Tegenwoordig is wielrennen een (relatief) wereldwijd, (relatief) klassenoverstijgend fenomeen, wat het percentage geboren wielrenners in de top van het peloton vermoedelijk ten goede komt. Maar hoeveel geboren renners zijn in de afgelopen anderhalve eeuw gestorven, in onwetendheid over hun eigen lotsbestemming?
Hoeveel mensen die door de natuur veroordeeld zijn tot de fiets leven ook vandaag nog een argeloos, koersloos leven?