Wij gebruiken cookies
Duclos Lasalle 06
leesvoer

Gilbert Duclos-Lasalle

Zuiderse held van le Nord

Ze zijn niet dik gezaaid, mediterrane renners die graag in het koude noorden komen fietsen. Maar toen was er die klimgeit uit de Pyreneeën die ook van bonkige kasseien hield. Gilbert Duclos-Lassalle droomde van een overwinning in Parijs-Roubaix. Een koersleven lang moest hij erop wachten, maar op de drempel van zijn pensioen was het zelfs twee keer prijs.

Tekst: Jeroen Denaeghel Foto's: Diego Franssens

Er hangt een dikke mist boven Buros, een dorpje net buiten de Zuid-Franse stad Pau. De besneeuwde Pyreneeëntoppen die als een gekarteld mes boven de horizon uitsteken, zijn vandaag niet te zien. Door het raam van onze auto ontwaren we amper de volgende bocht. Langs zwiepende ruitenwissers turen we naar huisnummer 360 van de Chemin de Guitté. Een kwartier draaien we rondjes, tot we de naam Duclos-Lassalle boven een bushalte zien prijken. Aan de overkant van de straat draait een poort open. Een auto rijdt buiten. Het raamt zakt in het deurportier. ‘Il vous attend’, zegt een vrouw.

In de deuropening staat Gilbert Duclos-Lassalle, de oudste winnaar van Parijs-Roubaix. Ondanks zijn 64 lentes is hij nog steeds een atleet: groot, gespierd, blinkend zwarte haren. “Bienvenue dans le sud, mes amis Belges”, lacht hij. Hij leidt ons naar binnen en schenkt een Grimbergen uit. “Jaja, we kennen jullie bier. En jullie koersen. De Ronde Van Vlaanderen, natuurlijk. Maar ook Het Volk vond ik een prachtkoers. Ik werd er ooit tweede na Jan Raas. De Ardense klassiekers lagen me ook. Ik was er bij in de epische Doyenne van 1980. Toen Bernard Hinault in Bastogne zijn regenjas uittrok en zei: ‘Salut en de kost!’ Honderd kilometer in een sneeuwstorm, op zijn eentje. ‘Hij is zot geworden, straks zien we hem langs de kant van de weg liggen’, zeiden we tegen elkaar. Maar mon copain Bernard won wel met tien minuten voorsprong. Slechts 21 renners reden de koers uit, ik werd toen 11de. Ik heb vaak gevloekt over dat klimaat in het noorden, maar nu is het bij jullie verdomme beter weer dan hier.”

Ik toon hem een exemplaar van Bahamontes. Hij bladert erin en stopt bij een foto van Eddy Merckx. “Eddy…” zucht hij tussen zijn tanden. “Dat was nog eens een persoonlijkheid. Mijn carrière startte in het jaar dat hij stopte. In een koers schoof ik opzij om hem voorbij te laten. Jean-Pierre Danguillaume, mijn kopman, maakte zich kwaad: ‘Draagt die gast dezelfde trui als jij, misschien? Je mag respect hebben voor iemand, maar het is wel de bedoeling dat ze ook respect voor jou krijgen.’ Maar Merckx was mijn idool. Mijn eerste koersfiets verfde ik in het rood-wit van Faema. Ook naar Luis Ocaña keek ik op, veel meer dan naar Raymond Poulidor. De media schilderden hem af als een de bescheiden, door iedereen geliefde boerenzoon, maar in werkelijkheid was hij een egoïst met weinig vrienden in het peloton. In een criterium in de Auvergne vielen de inkomsten tegen, de organisator kon niet alle startgelden betalen. Bernard Thévenet stelde voor dat de renners hun prijs zouden halveren. Hij maakte wel een uitzondering voor de jonge renners en knechten die voor een habbekrats reden. ‘Die kunnen met dat geld nu al amper hun benzine en hun hotel betalen’, zei Thévenet. Alle toppers waren akkoord, behalve Poulidor: ‘Als wij aan de helft van de prijs moeten rijden, dan zij ook’, zei hij. Hij zou een frank in twee gebeten hebben. De mensen vragen zich af waarom Poulidor zo weinig koersen won, maar mij verwondert dat niet. In die tijd moest je in de koers geregeld de chequeboek bovenhalen, hè.”

(Het volledige interview leest u in Bahamontes 25 - De Hel.)

Blijf op de hoogte via onze nieuwsbrief