“Je hebt geen horloge om”, zeg ik hem.
Pedro Delgado kijkt naar zijn pols. “Nee. Soms wel hoor, maar niet altijd.”
“30 jaar geleden had je er wel een om.”
Even slaat hij aan het rekenen, dan barst de lach los. “Ja, eentje van plastic. Die hadden we van Banesto gekregen, de cosponsor. De grote wijzer had de vorm van een B, die was niet zo heel duidelijk. Je kon je wel eens enkele minuten vergissen. Maar dat was niet de belangrijkste reden dat ik te laat was, hoor.” Hij lacht opnieuw.
Delgado (59) is geen man van onverwerkte trauma’s. Te vaak al heeft hij ze moeten oprakelen, de soms fikse tegenvallers in zijn carrière, de onverklaarbare inzinkingen, pájaras in het Spaans, en hij heeft er geen enkel probleem mee om dat vandaag nog een keer te doen.
“In 2002 werkte ik voor de Spaanse televisie en startte de Tour opnieuw in Luxemburg. Op de luchthaven stond een cameraploeg van de Nederlandse televisie en ik vroeg me af welke beroemdheid bij ons in het toestel had gezeten. Maar ze wilden mij hebben. Míj. Om over 1989 te praten natuurlijk. Zo word je dus beroemd!”
Hij lacht weer, op het zonnige terras van La Terracería, een aangenaam restaurantje aan de oostrand van Madrid, in de schaduw van de drukke ringweg M-30. Het verkeer is er niet te horen, wel de vele spelende kinderen die net uit school zijn gekomen.