De Tour de France van 1995 was net aangekomen op de Champs-Elysées toen Willy De Smet telefoon kreeg. Roland Bruylandt, secretaris van de Koninklijke Sportkomiteit Viane, één van de grootste wielerclubs uit de Denderstreek, organiseerde het wielercriterium van Geraardsbergen en vroeg De Smet of hij dinsdagnamiddag, enkele uren voor de start van de wedstrijd, de grote trekpleister Marco Pantani wilde afhalen op de luchthaven van Zaventem. De Smet, ex-wielrenner en al tien jaar chauffeur bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers in Brussel, twijfelde geen moment. Hij had Charles-Ferdinand Nothomb, de voorzitter van de Kamer, talloze keren veilig en wel van Brussel naar het uiterste puntje van Luxemburg gereden. Ook Herman De Croo en Jos Dupré zwaaiden met lof naar hem. De Smet sprak weliswaar geen Italiaans, maar als je vlot van Spaans naar Engels kunt overschakelen en weer terug naar Frans, was je de geknipte man om de ster van de afgelopen Tour welkom te heten in België. Pantani was de enige renner geweest die heel even de verpletterende, maar saaie dominantie van Miguel Indurain had kunnen doen vergeten.
De Smet had zich voorgenomen tegen Pantani niet te beginnen over zijn eigen wielerloopbaan. Die duurde ook veel korter dan voorzien. “Ik debuteerde in 1981 als prof bij Boston-Mavic voor kopman Lucien Van Impe. Maar nog voor het einde van het seizoen was Boston failliet. Ik verdiende toen 350.000 frank (9.000 euro) bruto per jaar. Op een dag kwam Lomme Driessens onderhandelen over een transfer naar Boule d’Or, waar Daniël Willems en Freddy Maertens kopman werden. Ik eiste 450.000 frank, maar daar kon volgens Driessens geen sprake van zijn. Die wou niet hoger gaan dan 350.000 frank. Gevolg: einde loopbaan.”
Zo verzeilde de onbuigzame De Smet in het zevenkoppige team van chauffeurs dat dag en nacht uitrukte voor het kruim van de Belgische politiek. “Ik reed elk jaar 80.000 tot 100.000 kilometer en ik ben meer dan 30 jaar chauffeur geweest. Ik heb miljoenen kilometers afgelegd in België en nooit één ongeval gehad. Niemand kan beter mensen inschatten dan ik. Als Pieter De Crem na een lange werkdag in mijn auto stapte, kon hij eindelijk vrijuit babbelen over de koers en de vrouwen. Hetzelfde gold voor Bart Tommelein of Joseph Michel, die andere toppoliticus uit de Gaume.”
Toen De Smet die bewuste dag zijn dienstauto voor het luchthavengebouw in Zaventem parkeerde en vrijwel meteen op Pantani stuitte, had hij het direct gezien: deze jongen deugt. “Je hebt mensen die je met rechte rug en geheven hoofd opwachten en nadat ze je al dan niet een hand hebben gegeven subtiel naar hun koffer knikken. Zo was Pantani helemaal niet. Hij stelde zich beleefd voor, droeg zelf zijn valies naar de auto en kwam naast mij op de passagierszetel zitten.”
Maar het gesprek vlotte niet. In tegenstelling tot De Smet was Pantani geen praatvaar. “Sprinters, zoals ik, en klimmers, dat zijn twee uitersten, hè”, zegt hij fijntjes. “Die hebben elkaar doorgaans niet zo veel te vertellen. Geen probleem, ik koester de herinnering. Pantani is de enige renner waarvoor ik ooit een dag vakantie heb genomen om hem van dienst te kunnen zijn.”