Geen woord rijmt op Huez, laat staan op Alpe d’Huez. In geen boek in onze kast is een gedicht over de berg te vinden. Zelfs in de bundel van 144 bladzijden die Patrick Cornillie verzamelde, De 100 mooiste wielergedichten, valt zijn naam niet één keer. Ventoux ja, dat is makkelijk: doodmoe. En rendez-vous. Op de Madeleine kun je nog verdwijnen en zelfs in Morzine ben je vaak gezien. Tour vervoer en nog eens Ventoux, ‘vraag niet hoe’. Maar niet één keer Huez. Zelfs niet door Luuk Gruwez.
Misschien zegt dat veel. Op de berg gleed Joop glansrijk uit in de laatste bocht van dat gedrocht. Er was een fotograaf die Giuseppe Guerini ten val bracht en op dezelfde col belandde Lucien Van Impe in de gracht. Lance keek er in Jan Ullrichs oog voor hij naar boven vloog. Ach, stop toch, onnozele amateurrijmelaar, neem het nu maar aan, niet toevallig gebeurt al die ellende in de klim met een naam waarover je struikelt. Het besluit is eenvoudig. Alpe d’Huez is uniek.
Iedereen weet dat er 21 bochten zijn. Lacets noemen de Fransen dat, veters. Kijk naar een luchtbeeld van de col en naar die slingerende weg en je weet waarom. De aankomst ligt op 1860 meter. De klim begint in Bourg d’Oisans. De renners klimmen 13,8 kilometer en het gemiddelde stijgingspercentage is 7,9 procent. Bocht 7 is de Hollandse bocht. De Tour kwam er voor het eerst in 1952 en, voorlopig, voor het laatst in 2018. Fausto Coppi en Geraint Thomas wonnen. Eén keer won een Belg de rit, maar die naam vind je niet in de archieven. Drie keer een Amerikaan, hun namen vind je op de borden van bocht 21, 19 en 5, maar alleen Andy Hampsten staat op de erelijst. ‘Lance Armstrong has no place in cycling’, remember?