In 1963 was Rik Van Looy opnieuw de kopman. Voor eigen volk in Ronse moest en zou hij zijn derde regenboogtrui veroveren. Maar ene Benoni Beheyt snelde hem in de slotmeters nog voorbij. Wat is daar precies gebeurd?
“Ik kwam te snel op kop, kreeg heel even mijn verzet niet in gang en viel stil. Dat is er gebeurd.”
Dat is wel een erg koerstechnische analyse van die dramatische sprint. Het complot van De Groene Leeuw, de ploeg van Beheyt en sportdirecteur Berten De Kimpe, wuift hij weg.
“Natuurlijk was ik die eerste minuten kwaad, maar ik voelde me niet verraden. Beheyt had nooit beloofd dat hij voor mij ging rijden. Dat hij een paar kilometer voor de finish nog zei dat hij krampen had? Als je voelt dat je de benen hebt om te winnen, is het je goed recht om zoiets te zeggen. Ik heb die dag vooral mezelf geklopt. Al snel was dat voor mij een nederlaag als een andere. Het WK in 1962 in Salò, aan het Gardameer, vond ik veel pijnlijker. Onze ploeg ging daar al jaren trainen, ik kende dat parcours als mijn broekzak. Toen voelde ik me vooraf onklopbaar, maar op een helling die ik op stage op vlamde, ging ik die dag achteruit. Achteruit!”
Plots schiet hem iets te binnen. “Benoni is vorig jaar op de Grote Prijs geweest, om te supporteren voor zijn kleinzoon (Cériel Desal; td). Iemand kwam me zeggen dat Benoni geen goeiedag durfde te komen zeggen, omdat hij dacht dat ik nog kwaad op hem was. ‘Ik ben nooit kwaad op hem geweest’, antwoordde ik. Als coureur natuurlijk wel een beetje, maar in het echte leven kun je toch niet kwaad zijn omdat iemand je geklopt heeft? Dan moet je vaak kwaad zijn! We hebben die dag samen nog iets gedronken.”
Onlangs gebeurde iets gelijkaardigs op de begrafenis van Herman Vanspringel. “Eddy Merckx en ik sloegen een praatje, en iemand vroeg me of wij niet meer kwaad waren op elkaar. Op de coureur Merckx ben ik dikwijls kwaad geweest, ja, maar op de mens Merckx? Nooit.”
Stapt hij hier nu niet heel licht overheen? Dé naam die eerder al in de lucht hing, die na één jaar bij Solo-Superia andere oorden opzocht, was natuurlijk Eddy Merckx. En het is genoegzaam bekend dat Van Looy het supertalent niet zomaar de hemel liet bestormen. Samen met zijn gardisten jende hij zijn Brusselse ploegmaat in 1965 de wanhoop nabij.
“Ach, dat ging gewoon zo als er een jonge renner bij de ploeg kwam. Dan testten we die uit, of hij wel ruggengraat had. Ik had liever dat hij bleef, maar voor hem persoonlijk was weggaan de beste oplossing.”
In Riks nadagen ontstond er nog meer wrijving tussen de twee omdat Van Looy regelmatig in het wiel bij Merckx bleef zitten. In het na-Tourcriterium van Denderleeuw bijvoorbeeld, vlak na Merckx’ eerste Tourzege. Van de weeromstuit weigerde ook die te rijden, waardoor ze allebei achterop raakten en Eddy uiteindelijk de sprint won… om de voorlaatste plaats! “Ondanks mijn ouderdom kon ik Eddy in bepaalde koersen gemakkelijk – nee, ‘gemakkelijk’ mag ik niet zeggen… Kon ik Eddy nog volgen. Dus moest hij mij maar zien te kloppen.” En dan, subtiel. “Wat als ik even oud was geweest?”
Was zijn gedrag richting Merckx niet te vergelijken met hoe Van Steenbergen hém had bejegend toen hij Rik I naar de kroon begon te steken. Rik II, die goed overweg kon met Rik I, verrast enigszins. “Dat was anders. Als Van Steenbergen zei ‘Het is goed’, dan moest je toch twee keer nadenken, want hij kon je evengoed flikken. Bij Eddy wist je wat je aan hem had. Hij zei het zoals het was, en dat waardeerde ik. Ook ik sprak altijd rechtuit, soms té. In de koers ben je rivalen, kop tegen kei. Maar buiten de koers…”
Achteraf zijn de plooien tussen de twee beste eendagsrenners aller tijden gladgestreken. Van rancune of frustratie was op het einde van zijn carrière geen sprake. “Ik had er vrede mee toen het iets minder werd. In 1970 heb ik op de terugweg van een criterium in Nederland tegen Nini gezegd: ‘Ik stop ermee.’ Toen ik een paar dagen later nog wat ging fietsen, kwam ik Jos Huysmans en Vic Van Schil tegen. Ze vroegen of ik mee ging trainen, naar Namen en terug. ‘Naar Namen?’, dacht ik. ‘Rap naar huis, jong.’ Ik maakte rechtsomkeer en hing mijn fiets definitief aan de haak. Ik kon die winter mijn dikste contract ooit tekenen voor de zesdaagse van Antwerpen, maar ik had geen goesting meer om te trainen.”