Wij gebruiken cookies
Rik Van Looy5klein
leesvoer

Rik Van Looy spreekt!

Op bezoek bij de Keizer van Herentals

De Keizer van Herentals is niet meer. Rik Van Looy stierf op negentigjarige leeftijd. Als eerbetoon aan RIK II publiceren we hier integraal het interview dat Thijs Delrue had met Rik, zowat twee jaar geleden, voor ons Kopman-nummer. Want het heeft destijds 39 edities geduurd voor Bahamontes op bezoek ging bij de Keizer. Uit respect en schroom was dat, want jarenlang liet Rik Van Looy zijn roemrijke verleden liever rusten. Maar in een nummer over kopmannen kon en mocht de tweevoudige wereldkampioen en winnaar van alle klassiekers die naam waardig niet ontbreken.

Tekst: Thijs Delrue

Foto's: Jelle Vermeersch

Wanneer we op het venster tikken, zit Rik Van Looy naar de US Open te kijken. In trainingspak, blote voeten in sandalen, een stoppelbaardje van een dag op het gelaat. Bezwaarlijk imperiaal te noemen, maar zodra hij opstaat dwingt hij met zijn ranke, fiere houding ontzag af. Bijna 89 is hij, maar nog altijd is er die scherpe blik, die zijn even scherpe geest verraadt. “Straks is het koers, de Vuelta. Een zware rit voor Evenepoel.”

De televisie schreeuwt, en het zou zonde zijn mochten Riks woorden overstemd worden. Dus… “Mag de tv misschien wat stiller?”

“Ja, dat mag. Maar daarom hoef ik het nog niet te doen, hé?”

Typisch Rik. Uiteraard zet hij de tv stiller, maar intussen heeft hij toch maar een prikje uitgedeeld, als om te laten merken wie de touwtjes in handen heeft. Als coureur liet hij zich niet leiden en meer dan een halve eeuw later heeft hij niks aan eigenzinnigheid ingeboet.

“Ik kijk veel sport,” gaat hij onverstoorbaar verder, “het liefst op tv. Ik ben een tijd geleden nog eens naar Anderlecht gaan kijken. Door die constante muziek in dat stadion kon je niet met elkander klappen.”

In ‘klappen’ heeft Rik wel zin vandaag, en dat is dus ooit anders geweest. De waanzinnig populaire want volkse Keizer van Herentals voelde lange tijd weinig voor terugblikkende gesprekken of actes de présence. Hij trok zich terug, rakelde zijn glorietijd liever niet meer op, alsof het allemaal niet veel (meer) te betekenen had. Maar sinds in 2018 de GP Rik Van Looy boven de doopvont gehouden werd, een wielerwedstrijd tussen zijn geboorteplaats Grobbendonk en zijn woonplaats Herentals, treedt hij af en toe weer uit de schaduw voor interviews. Op voorwaarde dat daarin ook aandacht wordt besteed aan die Grote Prijs. Die wens willigen we met plezier in, al kunnen we niet om die glorietijd heen. Want Van Looy was dan wel de ‘tweede’ Rik, hij was wel de eerste onvervalste kopman.

Onverwoestbare liefde

Rik Van Looy9 kopie

“Er waren vóór mij ook al kopmannen”, kaatst hij de bal niet voor het laatst terug. “Coppi, Bobet, Magni, Van Steenbergen… Maar wellicht was ik wel de eerste die een hele ploeg in zijn dienst liet rijden.”

Dat gebeurde niet meteen, want kort na zijn debuut bij de profs eind 1953 stak zijn legerdienst letterlijk stokken in de wielen. Bovendien schuilde in de jonge Rik een schalkse rebel, die graag bleef hangen in het Herentalse café Ford. Daar zat de dochter van de uitbater voor veel tussen. En als Rik ergens zijn zinnen op zette, dan leverde dat meestal succes op.

“In 1955 ben ik met Nini getrouwd. Voordien nam ik het wielrennen niet al te ernstig op, maar we wilden kinnekes kopen, dus moest er geld verdiend worden. Toen pas zag ik de koers als een broodwinning en legde ik me er volledig op toe.”

Met de hulp en wijsheid van de beroemde sportarts Dries Claes, die vaststelde dat Rik met indrukwekkende gedrevenheid zijn trainingsschema’s opvolgde. En met dank aan Nini, natuurlijk. In de schaduw was zij de liefdevolle moeder van hun twee kinderen, in de schijnwerpers de wielervrouw der wielervrouwen, die de klasse van Grace Kelly koppelde aan onvoorwaardelijke steun aan haar echtgenoot en vriendelijkheid naar de supporters toe.

“Een goed huwelijk is heel belangrijk. Want dat moet je het langste doen!” Hij zegt het schertsend, maar dan verdwijnt de fonkeling in zijn ogen en laat hij opvallend diep in zijn hart kijken. “Wij zijn 67 jaar getrouwd geweest, tot ons mammie overleden is. De laatste drie of vier jaar, toen ze ziek was, ben ik niet van haar zijde geweken. Ik bleef thuis, voor haar, en al die tijd heeft men me niet meer gezien in Herentals.”

Nini overleed op 2 januari 2021. “Met Nieuwjaar zat ze nog samen met de hele familie aan de feestdis en voor de televisie. Maar de volgende ochtend is ze gestorven. In het begin dringt dat niet door. Al zo lang samen, op het einde bijna voortdurend, ook door de pandemie. En plots is ze weg, en is alles anders. Onwezenlijk. Intussen kan ik er beter mee om, al zijn er ook dagen waarop ik me afvraag wat ik hier alleen zit te doen. Gelukkig komt mijn dochter hier drie keer per week eten, en overdag kan ik altijd bij mijn kleindochter terecht, hier aan de overkant.”

Ons mammie is hier nog altijd... Veel mensen zullen denken: ‘Die is half zot aan het worden’, maar als ik naar de bakker of de beenhouwer ga, zeg ik nog altijd: ‘Ma, ik ben weg, hé.’ En ’s avonds: ‘Ma, ik ga slapen, tot morgen.’”

Zijn onverwoestbare liefde vertedert, zijn openhartigheid verrast. Rik bepaalt de koers, ook in een gesprek. Hij vertelt wat hij wil vertellen, wanneer hij het wil vertellen.

“Maar zeg eens, wat willen jullie drinken?”

De Rode Garde

Terug naar 1956, wanneer de eerste ploegstage met Faema aan het Gardameer haar vruchten begint af te werpen, met imponerende zeges in Gent-Wevelgem en vooral Parijs-Brussel. Daar overbrugt hij in zijn eentje de kloof met koplopers André Darrigade en Germain Derycke, waarna hij solo doortrekt en het peloton vijftien kilometer lang afhoudt. Zijn status van kopman is definitief gevestigd én gerechtvaardigd

“Ploegleider Lomme Driessens gaf mij inspraak in de keuze van de ploegmaats. Tenslotte was ik degene die met hen moest rijden. Dus hield ik in de koers mijn ogen goed open om te zien wie een versterking zou kunnen zijn.”

Zo ontstond een troep trouwe trawanten die bij Faema (in al haar variaties) en later Solo-Superia het peloton domineerde: de Rode Garde.

“Edgard Sorgeloos voerde die aan. Hij was mijn luitenant in de koers, degene die me vaak moest intomen. ‘Rik, waarom zet je ons nu al aan het werk? Er is nog tijd, laat ons nog wat wachten.’ Ik luisterde, want waarom heb je hem anders in je ploeg? Sorgeloos werd een hechte vriend, net als Willy Schroeders.”

Beiden zijn intussen overleden, zoals alle ‘rode gardisten’, op één na. “Alleen Roger Verplaetse, bijna 91, leeft nog. Hij belde me vorige week nog op, binnenkort komt hij langs met zijn vrouw.”

Dienstbaarheid was een absolute voorwaarde om deel uit te maken van de Rode Garde, een tweede haan op het erf was uit den boze. “Iedereen wist op voorhand hoe het zat. Wie buiten de ploeglijntjes kleurde of toch zijn eigen kans wilde gaan, kon niet blijven of wou dat zelf niet.”

Eén naam – die ene naam – ligt voor de hand, maar Rik fietst eromheen, voorlopig toch nog.

“Als die mannen elders zelf koersen wilden winnen, kon ik hen dat niet kwalijk nemen. Pas op, het is niet dat mijn ploegmaats geen koersen wonnen. Armand Desmet pakte in 1962 het roze in de Giro na een zware bergrit door een sneeuwstorm. En Jef Planckaert won datzelfde jaar Luik-Bastenaken-Luik, het BK en werd 2de in de Tour. Als ik niet goed was, waren zij soms aan de beurt. Soms ook in de kermiskoersen, want wij reden het hele jaar door. Je moest zien dat je je kost verdiende.”

Deelden de knechten dan in de winsten van hun kopman, kwestie van ze loyaal te houden?

“Niet speciaal. Zij werden ook betaald, in verhouding tot wat ze presteerden en wat de sponsor kon betalen. En via mij kwamen ze ook vaker aan de start in criteriums.”

Rik Van Looy20 kopie

Geen treintje vandoen

Rik was razendsnel, maar dat betekent niet dat hij zich in een zetel naar de laatste rechte lijn liet loodsen. Milaan-Sanremo en de Ronde van Lombardije zijn de enige klassiekers die hij won na een massasprint, de enige belangrijke eendagskoersen ook waarvan hij zegt dat hij ze dankzij het werk van de ploeg heeft gewonnen: “Ook in de grote rondes zorgde mijn team er weleens voor dat de boel bij elkaar bleef. Vluchters terugpakken, de sprint meneren. Maar een treintje had ik niet vandoen. In de sprint zat ik liever alleen dan dat ik op mijn ploegmaats moest rekenen. Want als de knecht voor je te rap rijdt, dan heb je zelf al last genoeg om zijn wiel te houden. En wanneer je dan eindelijk op kop in de wind komt, komen de anderen vlot uit je wiel. Je moet eens zien wie er meestal de massasprint wint: zelden degene die gemeneerd wordt en op kop begint.”

Rik deed het gewoon liever zelf. Dat was – samen met zijn én Nini’s benaderbaarheid – ook wat hem immens geliefd maakte bij zijn supporters: zijn ontembare aanvalslust en verbetenheid. “Een kampioen moet niet alleen winnen, hij moet iets laten zien”, liet hij ooit noteren. En of hij dat deed.

“Als ik in de Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix echt goed was, viel ik gewoon aan tot ze niet meer konden volgen.” De Ronde won hij tweemaal solo, in 1959 nadat hij Fred De Bruyne had “uitgewrongen als een vod”, dixit die laatste. En ook in de velodroom van Roubaix kwam hij twee van de drie keer alleen aan. Zijn die overwinningen in de Hel van het Noorden zijn allermooiste?

“Nee”, klinkt het stellig. “Het gaat om de hele carrière, jong. Neem nu 1960. Ik won geen enkele voorjaarsklassieker, werd overal geklopt waar ik wilde winnen. Eigenlijk mocht ik blij zijn dat ik mee mocht naar het WK in de DDR. Die dag was ik toevallig goed en werd ik wereldkampioen, maar dat neemt niet weg dat 1960 een slecht jaar was. Ik zou ook liegen als ik zeg dat de ene overwinning in Roubaix mooier was dan de andere.”

Ook niet die van 1965, toen hij met tranen in de ogen over de finish kwam?

“Toen had ik al twee jaar niks van waarde gewonnen. Ik heb lang gedacht dat het mijn laatste klassieke zege zou zijn. Maar in 1968, op mijn 35ste, won ik nog totaal onverwacht de Waalse Pijl, de enige klassieker die nog niet op mijn erelijst stond. Dat was me nooit gelukt in mijn topjaren, maar toen ik versleten was, won ik. Toch steken die overwinningen er niet bovenuit. Ik genoot meer van het moment dat ik die andere mannen uit het wiel reed dan van het moment dat ik over de streep reed.”

Dat verklaart ook waarom hij zelden zijn armen in de lucht stak bij een overwinning. “Ik had te veel werk met mijn stuur vasthouden”, grinnikt hij. En daarna, opgewonden. “Tegenwoordig gaan ze na den arrivée op de grond liggen! Dat vind ik komedie. Het is normaal dat je na die laatste krachtinspanning even naar adem moet happen, maar na vijf seconden is dat toch voorbij? Nu doen ze alsof ze gaan doodvallen!”

Portemonnee


Nog even over dat kopmanschap, en de eigenschappen die dat vergt. Is egoïsme er één van?

“Zeker weten. De baas van een fabriek wordt door de arbeiders meestal ook als een egoïst beschouwd, maar als die arbeiders stoppen met werken, moet de baas wel nog zien dat alles in orde is. Niet dat je als kopman in een ploeg per se harder traint, maar jij bent wel de man die het werk moet afmaken.”

Of hoe je veeleisend mag zijn voor je helpers, zolang je maar veeleisend voor jezelf bent. En dat was Rik Van Looy. Koppig ook. In de Ronde van Lombardije van 1958 ging hij met Fred De Bruyne de slotkilometer in. Die wilde niet meer overnemen, waarop ook Van Looy ‘in staking’ ging. Het duo begon te surplacen, tot het peloton over hen heen walste. “Fred had me de jaren voordien twee keer geflikt op het WK. In 1956 beloofde hij de sprint voor mij aan te trekken, maar uiteindelijk deed hij dat voor Van Steenbergen, die me klopte. En in 1957 in Waregem dichtte De Bruyne de kloof die ik met Marcel Janssens had geslagen, zodat Van Steenbergen voor de derde keer het WK won. Ik ben dan wel twee keer wereldkampioen geworden, maar ik ben ook drie keer geklopt door een Belg…”

Over die derde keer, in 1963, is al veel inkt gevloeid, en dat doen we straks ook. Maar eerst zijn twee opeenvolgende wereldtitels in 1960 en 1961. Toen eiste hij binnen de nationale selectie het kopmanschap op. “Die eerste keer moest ik het zonder mijn Rode Garde stellen. Ik heb toen vooraf vier renners benaderd – Demulder, Aerenhouts, Adriaenssens en Cerami – met de vraag of ze voor mij wilden rijden: ‘Dat moet je doen, en zoveel krijg je als ik win.’”

Achteraf stond hier en daar het woord ‘omkoperij’ te lezen, maar Rik ziet dat anders. Hij denkt terug aan het WK van 2021 in Leuven. “De week voordien heb ik Wout van Aert voor de eerste en enige keer persoonlijk ontmoet, op een sponsorevent. Ik heb hem toen gezegd: ‘Als je je portemonnee niet bovenhaalt, ga je nooit wereldkampioen worden.’”

“Zijn dat geen praktijken van vroeger”, protesteert ondergetekene, de naïeveling tegenover hem.

Hij lacht luidop. “Gaan Van Aerts ploegmaats bij Jumbo voor hem rijden op het WK?”

Tijdens de korte stilte die op zijn retorische vraag volgt, fietst Roglic in Imola 2020 door het hoofd. Toch waagt de naïeveling in mij zich aan een voorzichtige counter. “Het is op een WK toch ook al gebeurd dat iemand wel geholpen wordt door een ploegmaat uit een ander land?”

  • “Gij gelooft dat? Gij gaat miljoenen verdienen en ik verdien niks. Waarom zou ik u dan wereldkampioen maken?”
  • “Ja, in die gevallen zal er wel iets afgesproken zijn…”
  • “Ziet ge ’t? Nu zegt ge hetzelfde als wat ik zeg.”

De strijd is beslecht, de Keizer zet de puntjes op de i. “Er is niets mis mee om je portemonnee eens boven te halen.”

De uitdager buigt nederig het hoofd, perst er nog één stuiptrekking uit: “Nu ben je de koers wel heel onromantisch aan het maken, niet?”

“Nee, da’s realistisch. Er is een groot verschil tussen iemand betalen om te werken, of iemand betalen om je te laten winnen. Dat laatste heb ik nooit gedaan, dat eerste wel. In 1960 bijvoorbeeld. Pino Cerami is toen van goudwaarde geweest, want ik heb ooit betere WK’s gereden. In 1961 bijvoorbeeld, in Bern. Toen heeft Willy Schroeders bergen werk verzet, maar ben ik op de laatste helling zelf nog Poulidor gaan terughalen.”

Niet meer kwaad

Rik Van Looy7 kopie

In 1963 was Rik Van Looy opnieuw de kopman. Voor eigen volk in Ronse moest en zou hij zijn derde regenboogtrui veroveren. Maar ene Benoni Beheyt snelde hem in de slotmeters nog voorbij. Wat is daar precies gebeurd?

“Ik kwam te snel op kop, kreeg heel even mijn verzet niet in gang en viel stil. Dat is er gebeurd.”

Dat is wel een erg koerstechnische analyse van die dramatische sprint. Het complot van De Groene Leeuw, de ploeg van Beheyt en sportdirecteur Berten De Kimpe, wuift hij weg.

“Natuurlijk was ik die eerste minuten kwaad, maar ik voelde me niet verraden. Beheyt had nooit beloofd dat hij voor mij ging rijden. Dat hij een paar kilometer voor de finish nog zei dat hij krampen had? Als je voelt dat je de benen hebt om te winnen, is het je goed recht om zoiets te zeggen. Ik heb die dag vooral mezelf geklopt. Al snel was dat voor mij een nederlaag als een andere. Het WK in 1962 in Salò, aan het Gardameer, vond ik veel pijnlijker. Onze ploeg ging daar al jaren trainen, ik kende dat parcours als mijn broekzak. Toen voelde ik me vooraf onklopbaar, maar op een helling die ik op stage op vlamde, ging ik die dag achteruit. Achteruit!”

Plots schiet hem iets te binnen. “Benoni is vorig jaar op de Grote Prijs geweest, om te supporteren voor zijn kleinzoon (Cériel Desal; td). Iemand kwam me zeggen dat Benoni geen goeiedag durfde te komen zeggen, omdat hij dacht dat ik nog kwaad op hem was. ‘Ik ben nooit kwaad op hem geweest’, antwoordde ik. Als coureur natuurlijk wel een beetje, maar in het echte leven kun je toch niet kwaad zijn omdat iemand je geklopt heeft? Dan moet je vaak kwaad zijn! We hebben die dag samen nog iets gedronken.”

Onlangs gebeurde iets gelijkaardigs op de begrafenis van Herman Vanspringel. “Eddy Merckx en ik sloegen een praatje, en iemand vroeg me of wij niet meer kwaad waren op elkaar. Op de coureur Merckx ben ik dikwijls kwaad geweest, ja, maar op de mens Merckx? Nooit.”

Stapt hij hier nu niet heel licht overheen? Dé naam die eerder al in de lucht hing, die na één jaar bij Solo-Superia andere oorden opzocht, was natuurlijk Eddy Merckx. En het is genoegzaam bekend dat Van Looy het supertalent niet zomaar de hemel liet bestormen. Samen met zijn gardisten jende hij zijn Brusselse ploegmaat in 1965 de wanhoop nabij.

“Ach, dat ging gewoon zo als er een jonge renner bij de ploeg kwam. Dan testten we die uit, of hij wel ruggengraat had. Ik had liever dat hij bleef, maar voor hem persoonlijk was weggaan de beste oplossing.”

In Riks nadagen ontstond er nog meer wrijving tussen de twee omdat Van Looy regelmatig in het wiel bij Merckx bleef zitten. In het na-Tourcriterium van Denderleeuw bijvoorbeeld, vlak na Merckx’ eerste Tourzege. Van de weeromstuit weigerde ook die te rijden, waardoor ze allebei achterop raakten en Eddy uiteindelijk de sprint won… om de voorlaatste plaats! “Ondanks mijn ouderdom kon ik Eddy in bepaalde koersen gemakkelijk – nee, ‘gemakkelijk’ mag ik niet zeggen… Kon ik Eddy nog volgen. Dus moest hij mij maar zien te kloppen.” En dan, subtiel. “Wat als ik even oud was geweest?”

Was zijn gedrag richting Merckx niet te vergelijken met hoe Van Steenbergen hém had bejegend toen hij Rik I naar de kroon begon te steken. Rik II, die goed overweg kon met Rik I, verrast enigszins. “Dat was anders. Als Van Steenbergen zei ‘Het is goed’, dan moest je toch twee keer nadenken, want hij kon je evengoed flikken. Bij Eddy wist je wat je aan hem had. Hij zei het zoals het was, en dat waardeerde ik. Ook ik sprak altijd rechtuit, soms té. In de koers ben je rivalen, kop tegen kei. Maar buiten de koers…”

Achteraf zijn de plooien tussen de twee beste eendagsrenners aller tijden gladgestreken. Van rancune of frustratie was op het einde van zijn carrière geen sprake. “Ik had er vrede mee toen het iets minder werd. In 1970 heb ik op de terugweg van een criterium in Nederland tegen Nini gezegd: ‘Ik stop ermee.’ Toen ik een paar dagen later nog wat ging fietsen, kwam ik Jos Huysmans en Vic Van Schil tegen. Ze vroegen of ik mee ging trainen, naar Namen en terug. ‘Naar Namen?’, dacht ik. ‘Rap naar huis, jong.’ Ik maakte rechtsomkeer en hing mijn fiets definitief aan de haak. Ik kon die winter mijn dikste contract ooit tekenen voor de zesdaagse van Antwerpen, maar ik had geen goesting meer om te trainen.”

Weg met die oortjes

Dat gebrek aan goesting heeft Rik dertig jaar lang van de fiets gehouden. Daarna herontdekte hij zijn oude passie en reed hij volgens de legende aan gemiddeld 38 km/u langs het Albertkanaal. Tegenwoordig fietst hij alleen nog op zijn hometrainer, maar zijn passie voor de koers is nog springlevend. En als we het over het heden hebben, is de naam Wout van Aert onvermijdelijk.

“Daar kan ik eigenlijk weinig over zeggen”, tracht Rik de voorspelbare vergelijking van zich af te duwen. Nochtans houdt die wel steek. En niet alleen omdat ze allebei vanuit een naburige gemeente naar Herentals zijn verhuisd. Net als Rik II heeft Wout I snelle benen, zorgt hij met zijn strijd- en aanvalslust voor spektakel, en rijdt hij aardig bergop. Eindwinst in een grote ronde is/was voor beiden misschien net te hoog gegrepen, al kan Van Aert wel beter tijdrijden dan zijn stadsgenoot…

“Ik had daar ook geen belang bij”, reageert Van Looy. “Ik wilde ritten winnen, het klassement was bijzaak.”

Toch werd hij twee keer derde in de Vuelta en viel hij in de Giro van 1959 maar net naast het podium. “In de voorlaatste rit reed ik honderd kilometer in de aanval en virtueel in het roze. Maar ik werd ingelopen en eindigde als vierde in de eindstand. Dat was een stommiteit, want als ik op mijn gemak was blijven zitten, had er misschien meer in gezeten.”

In de Tour debuteerde Van Looy pas op zijn 28ste. “Sponsor Faema was Italiaans en liet Frankrijk links liggen. Bovendien werd de Tour lange tijd met landenteams gereden, en daar voelde ik weinig voor. In 1962 debuteerde ik, zonder veel ambitie. Maar gaandeweg werd ik sterker, terwijl veel concurrenten uitvielen en Anquetil niet in topvorm was. Ik begon er toch in te geloven, tot ik omvergereden werd door een motard en mijn nier scheurde.”

Hij belandde in het ziekenhuis van Pau, net als Van Aert na zijn lelijke val in 2019. Nog maar eens een parallel, en hoe toevallig en onbetekenend die ook mag zijn, de vergelijking dringt zich nu echt wel op. Ze zijn toch ontegensprekelijk hetzelfde type renner?

“Zeg, dat Wout eerst eens drie keer Parijs-Roubaix en twee keer het WK wint… Begrijp me niet verkeerd: Van Aert is een geweldige coureur. En zoals er dit jaar gereden is in de Tour, had hij misschien zelfs kunnen winnen. Noem mij eens één ploeg die het Jumbo-Visma moeilijk heeft gemaakt? Goed nadenken!”

Priemende ogen. Stilte.

“Geen één! De enige die aanviel en op kop reed, was Van Aert. Zoals ik, maar vroeger waren wij individuen die wilden winnen voor onszelf, nu zijn renners pionnen in dienst van een ploeg. Als ik een goeie dag had, reed ik geen tien kilometer op kop voor iemand anders. Daarom vind ik dat hij naar een ploeg moet die exclusief voor hem rijdt, als absolute kopman, en waarmee hij zich vooral op de klassiekers moet richten.”

Van Looy is duidelijk geen fan van de macht die ploegen over hun renners hebben. “Je mag toch een beetje voor jezelf beslissen? Buiten de koers – als ik graag ne frut at, at ik gewoon ne frut – maar ook in de koers. Lomme Driessens legde het voor de start wel uit, maar onderweg kwam hij mij niet vertellen wat ik moest doen, hoor. Sportbestuurders zijn maar meelopers. Van Aert moet als kopman bepalen wie wat moet doen, afhankelijk van hoe hij zich voelt. Zo simpel is het. Ze pakken de persoonlijkheid van die coureurs af, en dat vind ik spijtig.”

Hij kijkt op zijn horloge.

“Sorry, mannen, maar ik moet mijn achterkleinkind gaan oppikken op school.”

Rik Van Looy3 kopie

Hart voor de jeugd

“Is er nog wat tijd voor een paar portretten?” vraagt de fotograaf. Die is er, en al poserend vraagt Rik zich af of Bahamontes – de coureur – eigenlijk weet heeft “van jullie boekske”?

“We hebben hem dat gevraagd en hij vond dat een hele eer.”

“Ik heb daar nog mee in de ploeg gereden, in 1958”, vertelt hij. “Klimmen kon hij goed, maar in waaiers rijden een pakske minder.

Rik Van Looy heeft geen eigen tijdschrift, maar dus wel een eigen koers, de GP Rik Van Looy. In oorsprong een beloftenwedstrijd, sinds dit jaar een internationale 1.2-wedstrijd, ook voor eliterenners dus. Maar – zo verklaart de organisatie – “bij de samenstelling van het deelnemersveld focussen we nog altijd op beloften omdat Rik Van Looy dat zo wil”.

Rik beaamt. “Ik heb mijn naam aan die wedstrijd verbonden omdat het een koers voor jonge renners is. Dat is ook waarom ik in 1980 mijn schouders mee onder de Vlaamse Wielerschool heb gezet. Zonder jeugdwerking is er namelijk geen profwielrennen. Alles begint met jonge gasten die willen sporten. Ze hoeven daarom geen coureur te worden, want sommigen stoppen na een paar jaar om te gaan voetballen. Het omgekeerde gebeurt ook. Zolang ze maar aan sport doen, dat is belangrijk. Maar nu ga je me echt moeten excuseren…”

***

Een paar uur later wint een ex-jeugdvoetballer de Vuelta-rit met aankomst op de Alto de Piornal. Onder het motto ‘de aanval is de beste verdediging’ had hij eerst gedemarreerd in zijn rode leiderstrui, om daarna de tegenaanvallen van zijn rivalen te counteren. Rik Van Looy zal het ongetwijfeld goedkeurend hebben aanschouwd.

Blijf op de hoogte via onze nieuwsbrief