Als ik op de late maandagmiddag met de auto Toledo verlaat, brengt de radio het bericht dat Gina Lollobrigida is overleden. Ik moet direct denken aan de man, wiens sporen ik de hele dag heb gezocht in de stad. Lollobrigida was op haar sterfdag een jaar en vijf dagen ouder dan Federico Martín Bahamontes. Mensen, sterren, mythes geworden, bekend in de halve wereld, geboren in de jaren 20 van de vorige eeuw. De necrologieën volgen elkaar op. Maar nee, Bahamontes, met groot verschil de oudste nog levende Tourwinnaar, gaat nog niet dood.
Zijn illustere voorgangers uit de bijzondere wielerjaren 50 werden niet oud. Fausto Coppi, Bahamontes’ mentor bij diens enige Tourzege in 1959, werd 40. Hugo Koblet stierf zelfs een jaar jonger. Louison Bobet haalde 59. En Bahamontes’ generatiegenoten was evenmin een lang leven beschoren; Jacques Anquetil werd 53, Gastone Nencini 49. Van de hele top 10 van de Tour van 1959 leeft alleen nog de eindwinnaar.
Niemand kan zich voorstellen dat Federico Bahamontes, die op 9 juli 95 zal worden, ooit dood zal gaan, hoe breekbaar hij ook oogt. Tenger was hij altijd al, zowel tijdens als na zijn fietscarrière. Nu is hij mager, zijn wangen wat ingevallen. En - het ergste – zijn benen doen het niet meer. Dagelijks oefent hij, maar verschillende lange ziekenhuisopnames in het voorbije anderhalf jaar hebben zijn spieren opgevreten. De spieren die hem sneller dan wie dan ook de cols opstuwden. Zes keer was hij bergkoning van de Ronde van Frankrijk, maar vooral die eindoverwinning in 1959 maakte van hem een van de twee meest aanbeden helden van het grauwe, door Franco onderdrukte Spanje. De andere was stierenvechter El Cordobés. Hij leeft ook nog, 86 jaar ondertussen.
Nee, zegt Vicky – over haar later meer – we moeten echt niet denken dat haar papi binnen enige tijd zal overlijden. Onmogelijk, zo snel gaat de aftakeling van een kampioen niet. Hij is de man die zelf op zijn 90ste nog het beeld ter ere van hem onthulde op de Miradero van Toledo, een mooi uitkijkpunt aan de rand van het monumentale, hooggelegen oude centrum van de stad. Hij is de man die nog tot zijn 91ste gasten ontving, vaak journalisten vanuit de hele wereld, en met hen zijn gebruikelijke wandeling door dat oude Toledo maakte, kwiek over de kasseien, breedsprakerig, immer op en top gekleed in zijn colbert, een gestreken pantalon en een stropdas. Dat deed hij ook met Joost Vandensande, tien jaar geleden voor het eerste nummer van dit tijdschrift. ‘Hij bruist van leven, niemand zou zeggen dat hij al 84 is’, schreef Joost, en de vele interviewers die sindsdien nog volgden, zouden hetzelfde zien, zeggen en opschrijven.
Hij is de man die op zijn 92ste nog in zijn Mercedes stapte en 300 kilometer noordwaarts reed richting Villanueva de San Mancio waar Vicky woont en met haar moeder een posada runt, een herberg in een oude, verbouwde woning die al van haar overgrootouders was. De Mercedes trouwens die ook Federico’s dood kon zijn geweest, vijf jaar geleden, op zijn finca, een stuk grond met een bungalow in Argés, 8 kilometer ten zuiden van Toledo. Daar, onder de olijven en amandelbomen, ontvluchtte hij altijd de zomerse hitte van de kokende stad, maar ook de rest van het jaar kwam hij er vaak. Toen hij uit zijn auto stapte en het hek wilde openen, begon de Mercedes weer te rijden en plette hem tegen het ijzerwerk. Een buurman kon hem een uur later uit zijn benarde positie bevrijden. De oud-wielrenner herstelde snel van zijn lichte verwondingen.