Het typeert de eeuwige twijfelaar in Merlier. Maar dit keer had hij ongelijk. Het peloton denderde met zo’n razende vaart over de stenen van de Paddestraat, de Lippenhovestraat, de Lange Munte en Dikkele Dorp, dat een vroege vlucht geen kans maakte en het pak in drie stukken scheurde. Merlier peddelde vlotjes mee in groep één, en toen Evenepoel, Wallays en Dewulf aan de haal gingen, glipte Dries De Bondt mee als waakhond, zodat zijn sprinttrein zich niet suf hoefde te rijden in de achtervolging. Zelfs een blinde zag dat niemand nog uit de greep van het peloton zou blijven in de vlakke finale. De druk op Merlier steeg zienderogen.
“In het begin van de koers waren Van Aert en Van Lerberghe me al aan het jennen. ‘Snap jij nu waarom Tim zijn gewone zomershirt aanheeft, in plaats van zijn strakke sprinttrui?’ vroeg Wout. ‘Nee, voor een topfavoriet kan dat eigenlijk niet, hé.’ Ik antwoordde dat dat veel te warm zou zijn. Nadien kwamen ook andere renners zeggen dat het voor mij zou zijn. Ik dacht aan het BK voor beloften in Wielsbeke, waar ze in de finale ook mijn kop kwamen zot maken, maar uiteindelijk had ik de benen niet meer en werd ik 30ste.”
Om de stress los te laten zette Merlier zich aan de kant voor een plasje. Daarna draaide hij de knop om en hij focuste zich op de sprintvoorbereiding. Toch sloeg de schrik om te winnen nog even toe.
Hij schetst de sprint met een denkbeeldig potlood op de keukentafel. “Edward Theuns reed hier, en er was op rechts maar anderhalve meter tussen hem en het hekwerk. Toen ik wou aangaan, zeilde hij een beetje naar rechts. Ik hield in, uit schrik om ingesloten te worden. Ik twijfelde even om via links te gaan, maar koos dan toch voor de rechterkant. Die paar seconden aarzeling hadden me de zege kunnen kosten. Gelukkig had Timothy Dupont, die aan mijn wiel zat, niet meer de kracht om me te kloppen. Na het perfecte werk van onze ploeg zou ik het mezelf nooit vergeven hebben, als ik die sprint nog verloren had.”
Hij wijt die ‘schrikseconden’ aan het grote belang van het BK. De week voordien had hij op een indrukwekkende manier de Elfstedenronde gewonnen. “Bekijk dié sprint maar: daar twijfel ik niet, hoor.”
Merlier kwam op volle snelheid van achteruit en verraste Fabio Jakobsen en Jasper Philipsen met een lange, puntgave sprint. Achteraf deelde hij zijn gegevens op Twitter: 350 meter met een gemiddelde van 68 km/u, en een topsnelheid van 72 km/u. “Toen ze me dat vertelden, geloofde ik het niet. Ik ben meteen in mijn onlinebestand gaan nakijken of het klopte. Die sprint is mijn record.”
Een record dat de vrucht is van drie ingrediënten. Merlier heeft bij Coredon-Circus een ploeg gevonden die hem netjes in stelling kan brengen, met de West-Vlaamse stormram Jonas Rickaert als gangmaker. Twee: Merlier heeft een grotere motor onder de kap, waardoor ze hem in de finale niet meer zo makkelijk doodknijpen. “Vroeger moest echt alles meezitten om te winnen, nu ben ik sterker en kan ik desnoods zelf nog enkele plaatsen opschuiven voor ik mijn sprint lanceer.”
Drie: voor het eerst in zijn carrière werkt hij gericht aan zijn sprint. Twee keer per week trekt hij naar de kinesist voor een twee uur durende set oefeningen die zijn rug-, buik- en beenspieren versterken en ervoor zorgen dat hij zijn kracht nog gerichter kwijt kan. “Vroeger was ik daar niet voor, uit schrik om te zwaar te worden. Ik weet hoe het voelt om twee kilo extra mee te slepen in een koers. Door meer op mijn voeding te letten, heb ik extra spieren kunnen kweken zonder aan te komen.”
Daarnaast schotelt zijn trainer hem ook gerichte sprintsessies voor. Tien tot twintig versnellingen van een twintigtal seconden met enkele minuten recuperatie ertussenin. Hij haat het. “Soms moet ik een paar bruggen opvlammen en ook in den bergaf vol doorgaan om mijn snelheid te verbeteren. Vreselijke trainingen, maar ze beginnen te renderen. Als ik nu de laatste kilometer in ga, geloof ik veel meer in mezelf dan vroeger. Pas door veel te winnen begin je te denken als een winnaar.”