Beresterk was hij in Binche. Mee in de grote ontsnapping van de dag en de favoriet voor de overwinning. Tot ploegmakker Philippe Gilbert, die ook zijn zinnen op het BK had gezet, kwam aansluiten. Samen met Jasper Stuyven doken ze de laatste kilometers in. En dan moest Yves gokken: demarreren als eerste of niet? “Ik had niks afgesproken met Phil. Maar de logica was dat ik als eerste ging. Hij heeft een iets snellere sprint dan ik. Als Stuyven het gat dichtreed, kon hij het makkelijk afmaken. Jasper bleef gelukkig zitten. Maar ik kreeg het niet cadeau. Ik heb de laatste vijf minuten van de koers 460 watt geduwd. Dat is enorm.”
Volgens Bahamontes-fotograaf Sigfrid Eggers, die Quick-Step heel dit jaar achter de schermen volgt, heeft de titel Yves een boost gegeven. “Vroeger bleef Yves meer op de achtergrond. Nu laat hij zich meer gelden in de ploeg.” Yves schudt zijn hoofd. “Dat is maar gedeeltelijk waar. Ik heb altijd mijn mening gegeven, maar door die trui wordt er misschien meer naar me geluisterd. Al voel ik me niet meer dan een ander. Voor mij is iedereen binnen de ploeg gelijk. Naar iemand als Iljo Keisse zal ik altijd luisteren. Ook al is hij geen kopman, ik kan nog altijd veel van zo’n gast leren.”
Vader Jean komt er even tussen: “Door die boy (trui; red.) krijgt hij natuurlijk meer aandacht, maar daarom moet hij niet naast zijn schoenen gaan lopen. Als ik dat merk, zou ik meteen ingrijpen. Het is niet omdat je kampioen bent, dat je niet meer vriendelijk moet zijn tegen de mensen.”
Een warm nest van nuchtere, hard werkende West-Vlamingen, een betere omgeving kan een jonge renner niet hebben. Dat weet ook ploegdirecteur Patrick Lefevere: “Er staat een zeer goede kop op Yves Lampaert. Bij veel jonge gasten moet ik zorgen dat ze met hun voeten op de grond blijven, maar bij Yves is dat nooit aan de orde geweest.” Yves grijnst. “Ik kan er zelf ook niet tegen als iemand meteen denkt dat hij de koning is. Er was een neoprof die bij zijn aankomst in de ploeg meteen de anciens tegensprak. Keisse vroeg om kop te doen en hij zei: ‘Nee, laten we demarreren.’ Zo’n gast zet ik snel op zijn plaats. Je ziet steeds vaker dat jonkies geen ontzag meer hebben voor gevestigde waarden. In het begin van mijn carrière durfde ik zelfs niet naast Chris Froome of Tom Boonen te rijden. Ik had een heilige schrik dat ze door mijn schuld zouden vallen. De nieuwe generatie trekt zich daar geen bal meer van aan. Vroeger werd het team dat de koers in handen nam, ook meer gerespecteerd. Als we nu met Quick-Step op de eerste rij rijden, komen steevast een paar onnozelaars zich ertussen wringen. ‘We mogen hier toch ook rijden?’ zeggen ze dan. Ja goed, maar dat ze dan ook op kop rijden. En ons anders gewoon ons werk laten doen.”
De carrière van Yves Lampaert begon laat. Op zijn 16de was hij nog judoka. “Ik haalde mijn zwarte gordel en werd zelfs Belgisch Kampioen bij de kadetten, maar na een tijdje geraakte ik uitgekeken op de tatami. Ik deed eens mee aan een duatlon en zo raakte ik geïnteresseerd in het fietsen.”
Zijn eerste koers was het Belgisch kampioenschap voor boeren en boerinnen in Meulebeke. “Na twee ronden was er een groepje weggereden. Ik zette me op kop van het peloton en maakte van mijn kloten dat ze harder moesten rijden. Dat had ik beter niet gedaan. Ze trokken eventjes door en ik lag er af”, lacht Yves. “Ik was de nek af, maar ik had de smaak wel te pakken. Mijn neef Stijn Neirynck koerste. Zijn vader, nonkel Geert, zei dat ik talent had, dat ik ook moest koersen. Ik zie hem hier nog zitten aan tafel om mijn ouders te overtuigen. Er is veel werk op een boerderij, dus die stonden daar niet meteen voor te springen. Ze hadden de tijd niet om me naar al die koersen te brengen. Ik had het geluk dat oud-renner Wim Van Hecke zich over mij ontfermde. Elk moment van de dag stond hij voor me klaar. Hij soigneerde me alsof ik Tom Boonen himself was. Hij voerde me overal naartoe, masseerde me, rijkte me tijdens de koers reservewielen en bidons aan, enzovoort. Zonder hem was ik wellicht geen renner geworden. Jammer genoeg is hij ondertussen gestorven.”
(Het volledige interview lees je in Bahamontes 23 - Goudkoorts.)