25 april 2020. De Sporthal van Lendelede. Het is donker in de zaal en er klinkt opgewonden geroezemoes. Het ruikt er naar zweet, bier en braadworsten. Een spot floept aan: fel, wit licht. Het silhouet van een afgetrainde man met bokshandschoenen tekent zich af. Nog meer spots gaan aan. Nu pas zien we dat de sporthal afgeladen vol zit. Aan de viptafels ontwaren we vooral coureurs: Yves Lampaert, Tim Declercq, Sven en Thibau Nys… Het silhouet beweegt. Het silhouet danst. Het silhouet bokst. Het publiek schreeuwt, roept, tiert. En dan knalt er muziek door de boxen: Freed from Desire van Gala. Alleen met een andere tekst. Iedereen zingt mee. ‘Zico on Fire! Zico on Fire!’ Het dak van de sporthal gaat eraf. Het silhouet maakt zich los uit het donker. En dan schrijdt Zico Waeytens naar de ring, als een erepriester naar zijn altaar. In zijn zog zijn trouwe volgelingen: mama, papa, broer. Zijn blik is hard als een diamantboor. Je ziet zijn tegenstander – wachtend in de ring – in elkaar krimpen. Hij heeft de kamp nu al verloren.
Zo had het moeten lopen, die bewuste zaterdagavond eind april. Helaas, corona stak een stokje voor het boksdebuut van Zico Waeytens. En daar baalt de West-Vlaming nog steeds van. “Als ik die kamp had kunnen boksen, zou ik het onmogelijke voor elkaar gekregen hebben. ‘Van coureur tot bokser in zes maanden, dat kan niet’, zei iedereen. Maar ik zou bewezen hebben dat het wél kon, verdomme! Ik was zó vastberaden en gemotiveerd. Ik trainde zeven dagen op zeven, vijf, zes uur per dag. Meer dan toen ik renner was, ja. Ik doe graag speciaal en bokser worden in minder dan zes maanden zou het allerspeciaalste geweest zijn.”
Tegen welke tegenstander hij het in zijn eerste kamp had moeten opnemen, wil ik weten. Zico haalt, niet voor het laatst, zijn schouders op: “Een kerel uit Brussel, ik ben zijn naam vergeten. Het interesseerde me ook niet. Het mocht natuurlijk geen topper zijn die al twintig kampen met knock-out had gewonnen, maar het mocht ook geen prutser zijn. Ik zou hem verslagen hebben, zeker weten.”
Zico zegt het met een aan arrogantie grenzende zelfzekerheid. “Ik had als kind al veel zelfvertrouwen. Wanneer ik op school onder mijn kloten kreeg omdat ik te weinig studeerde of niet genoeg oplette, zei ik altijd: ‘Waarom zou ik? Ik word toch profcoureur.’ Talloze malen stond op mijn rapport: ‘Zico zegt dat werken en studeren niks voor hem zijn omdat hij profrenner wil worden. Maar niet alle dromen worden werkelijkheid.’ Bij mij dus wel.”